You are here:

De ‘wiskundeknobbel’: een wel of niet bestaand fenomeen?

“Ik haal toch geen voldoende op wiskunde, ik heb namelijk echt totaal geen wiskundeknobbel”: een van de uitspraken die leerlingen bij wie wiskunde niet spontaan komt aanwaaien maar al te vaak doen. Ze denken, net zoals vele andere mensen, dat je aanleg moet hebben voor wiskunde om het goed te begrijpen en dus om voldoendes te halen. Maar is deze uitspraak wel gerechtvaardigd? Bestaat deze ‘wiskundeknobbel’, zoals het vaak in de volksmond wordt genoemd, daadwerkelijk, of kan iedereen wiskunde begrijpen en studeren met puur hard werken en de juiste motivatie? Dit wilden Duitse onderzoekers ook weten en daarom zijn ze gaan kijken naar wat de grootste invloed heeft op de ontwikkeling van wiskundige vaardigheden. De resultaten zijn allesbehalve als verwacht. Om direct met de deur in huis te vallen: er is geen bepaald deel in je hersenen dat bepaalt of jij wel of geen aanleg hebt voor wiskundige vaardigheden. Natuurlijk, een hoger IQ hebben, wat vaak impliceert dat je ‘slimmer’ bent dan de gemiddelde mens, zal helpen met het sneller begrijpen van bepaalde onderwerpen, maar dat betekent dus niet persé dat je aanleg hebt voor dat onderwerp. De onderzoekers stellen als belangrijkste conclusie van hun onderzoek dat externe factoren zoals intelligentie op de lange termijn weinig invloed hebben op het ‘beter zijn’ in wiskunde. Uit eerdere studies bleek al dat er drie factoren zijn die erg veel invloed hebben op de studieprestaties op het gebied van wiskunde; (1) de hoeveelheid controle die men over zijn/haar prestaties ervaart, (2) de intrinsieke motivatie en (3) de extrinsieke motivatie. Door een bepaalde waarde te geven aan elk van deze drie factoren stellen de onderzoekers dat bepaald kan worden hoe goed een leerling zijn/haar wiskundige vaardigheden kan ontwikkelen. Maar wat houdt elk van deze drie factoren precies in, en is het mogelijk om de factoren te ‘verbeteren’? Met de hoeveelheid controle die men over zijn/haar prestaties ervaart proberen wordt de mate waarin jij het gevoel hebt dat jouw acties daadwerkelijk bijdragen aan je ontwikkeling bedoeld. Een voorbeeld om het wat te verduidelijken: stel jij maakt hetzelfde type som vijf keer, waarbij je elke keer naar het antwoord kijkt en het gevoel hebt dat je het nog steeds niet snapt. Als deze gedachte van ‘het niet snappen’ daadwerkelijk in je gedachten blijft rondspoken gaat dat ervoor zorgen dat je het ook echt niet zult snappen. Je zou het een psychologisch spelletje kunnen noemen.   Met de intrinsieke motivatie bedoelt men de interesse die iemand heeft in een bepaald onderwerp, in dit geval dus wiskunde. Met extrinsieke motivatie doelt men op de gedachte aan de beloning die iemand kan krijgen voor zijn/haar acties, bijvoorbeeld een hoog cijfer. Vooral de intrinsieke motivatie heeft een grote invloed op het algemene begrijpen van wiskunde op de lange termijn. Maar wat als je nou echt totaal geen interesse hebt in wiskunde? Heel simpel: doe er wat aan! Ga bijvoorbeeld dingen opzoeken over de applicaties van wiskunde in het echte leven. Je alleen al met het onderwerp bezighouden kan al genoeg zijn voor die ene extra punt die je misschien nodig hebt om te slagen! In acht nemende dat intelligentie dus niet erg veel verschil maakt voor de ontwikkeling van wiskundige vaardigheden, moeten we niet iets aan ons onderwijs doen? De onderzoekers opperen het idee om ervoor te zorgen dat wiskunde ‘leuker’ wordt onderwezen door middel van actief lesgeven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan leerlingen die tegen elkaar zo snel mogelijk een som moeten oplossen. Op deze manier stimuleer je zowel de intrinsieke als de extrinsieke motivatie. Misschien krijgen we dan uiteindelijk allemaal wel zo’n ‘wiskundeknobbel’. Meer lezen over het onderzoek?: Predicting Long‐Term Growth in Students’ Mathematics Achievement: The Unique Contributions of Motivation and Cognitive Strategies


Dit artikel is geschreven door Lars Beute